Max Havelaar, excerpt, by Multatuli annotated by John C.G. Boot
Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht No 37. Het is mijn gewoonte niet, romans te schrijven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aan te vangen, dat gij, lieve lezer, zoâven in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffie zijt, of als ge wat anders zijt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelijks te lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik mij af, waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmee een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in mijn vak -- ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht No 37 -- aan een principaal -- een principaal is iemand die koffie verkoopt -- een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffie, doch hun adres behoeft ge niet te weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schrijf, of andere valse opgaven doe. Ik heb dan ook altijd opgemerkt dat mensen die zich met zoiets inlaten, gewoonlijk slecht wegkomen. Ik ben drieënveertig jaar oud, bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor de dag treden, als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En gewoonlijk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven was in hun jeugd. Ik zeg: waarheid en gezond verstand, en hier blijf ik bij. Voor de Schrift maak ik natuurlijk een uitzondering. De fout begint al van Van Alphen af, en wel terstond bij de eerste regel over die `lieve wichtjes'. Wat drommel kon die oude heer bewegen, zich uit te geven voor een aanbidder van mijn zusje Truitje die zere ogen had, of van mijn broer Gerrit die altijd met zijn neus speelde? En toch, hij zegt: `dat hij die versjes zong, door liefde gedrongen'. Ik dacht dikwijls als kind: "Man, ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge mij de marmerknikkers weigerde, die ik u vragen zou, of mijn naam voluit in banket -- ik heet Batavus -- dan houd ik u voor een leugenaar." Maar ik heb Van Alphen nooit gezien. Hij was al dood, geloof ik, toen hij ons vertelde dat mijn vader mijn beste vriend was -- ik hield meer van Pauweltje Winser, die naast ons woonde in de Batavierstraat -- en dat mijn kleine hond zo dankbaar was. We hielden geen honden, omdat ze zo onzindelijk zijn. Alles leugens! Zo gaat dan de opvoeding voort. Het nieuwe zusje is van de groenvrouw gekomen in een grote kool. Alle Hollanders zijn dapper en edelmoedig. De Romeinen waren blij dat de Batavieren hen lieten leven. De Bey van Tunis kreeg een koliek als hij het wapperen hoorde van de Nederlandse vlag. De hertog van Alva was een ondier. De eb, in 1672 geloof ik, duurde wat langer dan gewoonlijk, expres om Nederland te beschermen. Leugens! Nederland is Nederland gebleven, omdat onze oudelui goed op hun zaken pasten, en omdat ze het ware geloof hadden. Dàt is de zaak! En dan komen later weer andere leugens. Een meisje is een engel. Wie dit het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad Liefde is een zaligheid. Men vlucht met het een of ander voorwerp naar het einde der aarde. De aarde heeft geen einde, en die liefde is ook gekheid. Niemand kan zeggen dat ik niet goed leef met mijn vrouw -- zij is een dochter van Last & Co., makelaars in koffie -- niemand kan iets op ons huwelijk aanmerken. Ik ben lid van Artis, zij heeft een sjaallong van tweeânnegentig gulden, en van zulk een malle liefde die volstrekt aan het einde der aarde wil wonen, is toch tussen ons nooit sprake geweest. Toen we getrouwd zijn, hebben wij een toertje naar Den Haag gemaakt -- ze heeft daar flanel gekocht, waarvan ik nog borstrokken draag -- en verder heeft ons de liefde nooit de wereld ingejaagd. Dus: alles gekheid en leugens! En zou mijn huwelijk nu minder gelukkig wezen, dan van de mensen die zich uit liefde de tering op de hals haalden, of de haren uit het hoofd? Of denkt ge dat mijn huishouden iets minder wel geregeld is, dan het wezen zou als ik voor zeventien jaar mijn meisje in verzen gezegd had dat ik haar trouwen wilde? Gekheid! Ik had dit toch even goed kunnen doen als ieder ander, want verzenmaken is een ambacht, zeker mulder moeilijk dan ivoordraaien. Hoe zouden anders de ulevellen met deviezen zo goedkoop wezen? -- Frits zegt: `Uhlefeldjes', ik weet niet, waarom. En vraag eens naar de prijs van een stel biljartballen! Ik heb niets tegen verzen op zichzelf Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. "De lucht is guur, en 't is vier uur." Dit laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën kan ik, die mijn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: "de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën." De verzenmaker is door de guurheid van de eerste regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zijn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hij dan aan 't knoeien! Of het weêr moet veranderd, of de tijd. Eén van beide is dan gelogen. En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in de schouwburg, en luister daar wat er voor leugens aan de man worden gebracht. De held van 't stuk wordt uit het water gehaald door iemand die op 't punt staat bankroet te maken. Dan geeft hij hem zijn halve vermogen. Dat kan niet waar zijn. Toen onlangs op de Prinsengracht mijn hoed te water woei -- Frits zegt: waaide -- heb ik de man die hem mij terugbracht, een dubbeltje gegeven, en hij was tevreden. Ik weet wel dat ik iets meer had moeten geven als hij mijzelf eruit gehaald had, maar zeker mijn halve vermogen niet. 't Is immers duidelijk dat men op die wijs maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te wezen. Wat het ergste is bij zulke vertoningen op het toneel, het publiek gewent zich zo aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. Ik had wel eens lust zo'n hele parterre in 't water te gooien, om te zien wie dat toejuichen gemeend had. Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder dat ik voor 't opvissen van mijn persoon geen zo hoog bergloon betalen wil. Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen zondags zou ik iets meer geven, omdat ik dan mijn cantille ketting draag, en een andere rok. Ja, dat toneel bederft velen, meer nog dan de romans. Het is zo aanschouwelijk! Met wat klatergoud en wat kant van uitgeslagen papier, ziet er dat alles zo aanlokkelijk uit. Voor kinderen, meen ik, en voor mensen die niet in zaken zijn. Zelfs als die toneelmensen armoede willen voorstellen, is hun voorstelling altijd leugenachtig. Een meisje wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu eens de steken die ze doet gedurende het hele bedrijf. Ze praat, ze zucht, ze loopt naar 't venster, maar werken doet ze niet. De familie die van deze arbeid leven kan, heeft weinig nodig. Zo'n meisje is natuurlijk de heldin. Ze heeft enige verleiders de trappen afgeworpen, ze roept gedurig: "O mijne moeder, o, mijne moeder!" en stelt dus de deugd voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar nodig heeft voor een paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valse denkbeelden van deugd, en `werken voor de kost'? Alles gekheid en leugens! Dan komt haar eerste minnaar -- die vroeger klerk was aan 't kopieboek, maar nu schatrijk -- opeens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie geld heeft, trouwt geen meisje uit een gefailleerd huis. En als ge meent, dat dit op het toneel er door kan als uitzondering, blijft toch mijn aanmerking bestaan, dat men de zin voor waarheid bederft bij het volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke zedelijkheid ondermijnt, door het te gewennen iets toe te juichen op het toneel, wat door elk fatsoenlijk makelaar of koopman voor een bespottelijke krankzinnigheid wordt gehouden in de wereld Toen ik trouwde, waren wij op 't kantoor van mijn schoonvader -- Last & Co. -- met ons dertienen, en er ging wat om! En nog meer leugens op het toneel. Als de held met zijn stijve komediestep weggaat om 't verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele achterdeur altijd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem 't rijm gemakkelijk te maken? Als de veldheer tot de prinses zegt: `Mevrouw, het is te laat, de poorten zijn gesloten', hoe kan hij dan voor uit weten, dat zij zeggen wil: "Welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontbloten"? Want als zij nu eens, horende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou tot er geopend werd, of dat zij een andermaal eens terug zou komen, waar bleef dan maat en rijm Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na 't poortsluiten? Nogeens: als 't mens nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats van iets te ontbloten? Alles leugens! En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren makelaar in koffie -- Lauriergracht No 37 -- en heb dus al zoiets bijgewoond, maar het stuit mij altijd vreselijk, als ik de goede lieve waarheid zo zie verdraaien. Beloonde deugd? Is 't niet om van de deugd een handelsartikel te maken? Het is zo niet in de wereld, en 't is goed dat het zo niet is. Want waar bleef de verdienste, als de deugd beloond werd? Waartoe dus die infame leugens altijd voorgewend? Daar is bijvoorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds bij de vader van Last & Co. heeft gewerkt -- de firma was toen Last & Meyer, maar de Meyers zijn er lang uit -- dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam er ooit tekort, hij ging stipt naar de kerk, en drinken deed hij niet. Als mijn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hij het huis, en de kas, en alles. Eens heeft hij aan de bank zeventien gulden teveel ontvangen, en, hij bracht ze terug. Hij is nu oud en jichtig, en kan niet meer dienen. Nu heeft hij niets, want er gaat veel bij ons om, en we hebben jong volk nodig. Welnu, ik houd die Lukas voor zeer deugdzaam, maar wordt hij nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hij is arm, en blijft arm, en dat moet ook zo wezen. Ik kan hem niet helpen -- want we hebben jong volk nodig, omdat er zoveel bij ons omgaat -- maar al kon ik, waar bleef zijn verdienste, als hij nu op zijn oude dag een gemakkelijk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen Gods bedoeling niet wezen kan, omdat er dan geen bijzondere beloning voor de braven overbleef hiernamaals. Maar op een toneel verdraaien ze dat ... alles leugens! Ik ben ook deugdzaam, maar vraag ik hiervoor beloning? Als mijn zaken goed gaan -- en dit doen ze -- als mijn vrouw en kinderen gezond zijn, zodat ik geen gemaal heb met dokter en apotheker ... als ik jaar-in jaar-uit een sommetje kan terzij leggen voor de oude dag ... als Frits knap opgroeit, om later in mijn plaats te komen als ik naar Driebergen ga ... zie, dan ben ik heel tevreden. Maar dit alles is een natuurlijk gevolg van de omstandigheden, en omdat ik op de zaken pas. Voor mijn deugd eis ik niets. En dat ik toch deugdzaam bèn, blijkt uit mijn liefde voor de waarheid. Deze is, na mijn gehechtheid aan het geloof, mijn hoofdneiging. En ik wenste dat ge hiervan overtuigd waart, lezer, omdat het de verontschuldiging is voor 't schrijven van dit boek. Een tweede neiging, die mij even sterk als waarheidsliefde beheerst, is de hartstocht voor mijn vak. Ik ben namelijk makelaar in koffie, Lauriergracht No 37. Welnu, lezer, aan mijn onkreukbare liefde voor de waarheid, en aan mijn ijver voor de zaken, hebt gij te danken dat deze bladen geschreven zijn. Ik zal U vertellen hoe dit is toegegaan. Daar ik nu voor 't ogenblik afscheid van u neem -- ik moet naar de beurs -- nodig ik u straks op een tweede hoofdstuk. Tot weerziens dus! Eilieve, steek het bij u ... 't is een kleine moeite ... het kan te pas komen ... ei zie, daar is het: een adreskaartje! Die Co. ben ik, sedert de Meyers er uit zijn ... de oude Last is mijn schoonvader. LAST & CO. |